- pijp
- {{pijp}}{{/term}}1 [buis] tuyau 〈m.〉2 [broekspijp] jambe 〈v.〉3 [rookgerei] pipe 〈v.〉4 [stang, staafje] bâton 〈m.〉5 [medisch]os 〈m.〉long♦voorbeelden:1 de pijp van de kachel • le tuyau du poêle3 〈figuurlijk〉 een lelijke, zware pijp roken • passer un mauvais quart d'heurede pijp aan Maarten geven • 〈sterven〉 passer l'arme à gauche; 〈opgeven〉 abandonner la partieeen pijp stoppen • bourrer une pipe4 een pijp drop • un bâton de réglisse¶ de pijp uitgaan • casser sa pipede pijp uit zijn • avoir cassé sa pipe
Deens-Russisch woordenboek. 2015.